Na jaren turven, stapelen
absint drinken uit de flessendop
intensief aan mijn werken,
vlag en wimpel in bergtop,
liggen de kompels onder naamloze zerken,
vloeit nu slechts de inkt
en het spreken is absent.
De monding is gedempt, drooggelegd. gedicht
Het vloeit niet meer.
Het spoor is leeg, de echo van de kolenkar op de rails zweeg.
De paarden in het aardedonker zijn na jaren ondergronds blind bij bovenkomst.
Slechts één hoorn van de laatste man van de fanfare klinkt in de verte.
Bij de verzegeling van deuren die nu permanent toegang versperden.
Er wordt niet meer diep gegraven, het kool is zuur, slecht
ontvangen, duur; en bolt buik en wangen.
Niets meer gelift. Het is gedicht. Mijn schachten bevatten gas zoals elke hand
tegen de wand voelbaar was
Barbara zwerft door mijn gangen met haar dwaallicht.
In de andere hand een kluwen van gekooide kanaries.
Het water komt kolkend golvend haar achtervolgend.
Het borrelt op, want de bron blijft geven uit zwaar te verteren, dood,
verleden, leven.
Het bouwt zich op, ze moet eraan overgeven. Zo hoog dat de lippen op punt staan
van begeven.
Sint Barbara drijft in zwart met ogen open; één-en-al pupil
en het zwaard geheven, uit mijn schacht.
Als opgepotte inkt gespild, laat men alles varen bij het
openbaren van licht aan blinde paarden.
Onder druk gedicht, waar zerken nu namen dragen. Komen elk jaar op 4 december
de kompels samen om te kijken naar de kanaries en namen voor te dragen. Dan
klinkt mijn stem er.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten